Het beheersen van de bloedsuikerspiegel is cruciaal voor het behoud van een goede gezondheid. Om dit te begrijpen, is het nuttig om een kijkje te nemen in het koolhydraatmetabolisme.
Tijdens de spijsvertering worden koolhydraten door verteringsenzymen afgebroken tot monosachariden, oftewel eenvoudige suikers. De belangrijkste hiervan is glucose. Deze passeert de darmvlokken en komt via de haarvaten in de bloedbaan terecht en van daaruit via de poortader in de lever, wat leidt tot een verhoging van de bloedsuikerspiegel. Glucose kan op de volgende manieren in het lichaam worden verwerkt:
• In het bloed blijven om de bloedsuikerspiegel normaal te houden.
• Direct door de lever worden gebruikt om in de metabolische behoeften te voorzien.
• Naar lichaamscellen worden getransporteerd om als directe energiebron te dienen.
• In de lever en/of spieren worden opgeslagen als glycogeen, een suikerreserve.
Deze laatste twee opties worden geregeld door het hormoon insuline, dat door de alvleesklier wordt uitgescheiden.
De belangrijkste functie van insuline is het verlagen van de bloedsuikerspiegel door de opname van glucose in de cellen te bevorderen.
Als de bloedsuikerspiegel echter te hoog is, kunnen deze buffermechanismen verzadigd raken. Insuline zet dan de overtollige glucose om in vet, dat wordt opgeslagen in het vetweefsel. Dit kan leiden tot gewichtstoename.
Daarnaast kan bij mensen met overgewicht insulineresistentie optreden, waarbij de celreceptoren ongevoelig worden voor insuline en zich verzetten tegen de opname van glucose – een vicieuze cirkel ontstaat.
Het is ook vermeldenswaard dat de reactie van glucose met eiwitten (glycatie) bijdraagt aan versnelde celveroudering.